Direct naar inhoud
29 Jan – 8 Feb 2026

Through Cinema We Shall Rise! De eerste Afro-Aziatische filmfestivals in de ‘geest van Bandung’

Gepubliceerd op:

Met het Focusprogramma Through Cinema We Shall Rise! besteden we dit jaar aandacht on de Afro-Aziatische conferentie van 1955 in Bandung, door middel van een thematische verkenning van cinema in het Mondiale Zuiden. IFFR-programmeur Stefan Borsos gaat in op de gedachte achter het programma en de geselecteerde films.

In 1955 werd in de West-Javaanse stad Bandung in Indonesië de eerste Afro-Aziatische Conferentie gehouden – de eerste manifestatie en dus ook het ontstaan van het concept dat we nu het Mondiale Zuiden noemen. Op deze bijeenkomst van 29 landen (die toen nog niet allemaal onafhankelijk waren) stonden kwesties als economische samenwerking en gezamenlijke politieke toekomstvisies centraal. Na de conferentie ontstonden verschillende Afro-Aziatische organisaties die de ideeën, verwachtingen en belangen van Bandung ook in de culturele wereld introduceerden. Een daarvan, het Afro-Aziatische Filmfestival (AAFF), zou drie keer worden gehouden: in 1958 in Tasjkent (Oezbekistan), in 1960 in Caïro (Egypte) en in 1964 in Jakarta (Indonesië). Net als de Bandungconferentie legden deze drie evenementen de basis, in theorie en in de praktijk, voor een filmcultuur van de gekoloniseerden en ontheemden – een beleid gekenmerkt door revoluties en hervormingen waar IFFR zich bij aansloot met de oprichting van het Hubert Bals Fonds.

IFFR blijft zich sterk maken voor het vertellen van de verhalen van mensen die gekoloniseerd en ontheemd zijn (geweest). Met ons Focusprogramma Through Cinema We Shall Rise! vieren we het 70ste jubileum van de Bandungconferentie door de verschillende filmische vertalingen ‘in de geest van Bandung’ te verkennen, maar ook door die te plaatsen in de bredere historische context van films maken in het Mondiale Zuiden. De periode in kwestie valt samen met een tijd waarin de politieke situatie in een aantal belangrijke landen van deze groep, waaronder Indonesië, China, Egypte, Noord-Vietnam en de Sovjet-Unie een visie op film mogelijk maakte die links, soms socialistisch, sterk antikoloniaal, maar ook zeer populair was. Dat kwam halverwege de jaren 60 ten einde met de pogrom en de vervolging van de communistische partij in Indonesië (Partai Komunis Indonesia, PKI) en alles wat links was in 1965-66, het begin van de Culturele Revolutie in China in 1966, Egyptes nederlaag in de Zesdaagse Oorlog in 1967, de escalatie van de Vietnamoorlog in 1965 en het einde van de zogenaamde ‘dooi’ in de Sovjet-Unie. Een vierde festival in de Noord-Koreaanse hoofdstad Pyongyang werd wel aangekondigd, maar ging niet door. 

Ondanks de vele tegenstellingen vertegenwoordigen de films een alternatief canon dat niet onder een noemer te vatten is. Eén film kon al een mengeling zijn van socialistisch realisme, melodrama en plaatselijke of regionale theater- en andere artistieke tradities – kortom, zeer complexe kunstwerken ondanks hun soms didactische of propagandistische functie. Ze moeten dus gezien worden als een vroege, populaire uiting van Third Worldism, die later Third Cinema genoemd werd en vooral bekend is geworden met films als The Hour of the Furnaces (Fernando Solanas, Octavio Getino, 1968, Argentinië), Memories of Underdevelopment (Tomás Gutiérrez Alea, 1968, Cuba) en Xala (Ousmane Sembene, 1974, Senegal). Deze beroemde films zijn nu bijna vergeten, maar de films van het AAFF verdienen zeker een nieuw publiek.

Hoe belangrijk de politieke verbanden en continu verschuivende breuklijnen en relaties tussen de deelnemende landen waren, wordt duidelijk als je kijkt naar de oorsprong van het festival. China speelde een grote rol toen het in 1957 in Peking de eerste Asian Film Week organiseerde met 17 films uit 15 Aziatische landen. Net als het latere AAFF moet de Asian Film week worden gezien als een vorm van Koude Oorlog-diplomatie die verschillende partijen – met elk hun eigen politieke agenda, maar met gezamenlijke economische belangen – bij elkaar bracht. Dit creëerde een culturele ontmoetingsplaats waar men ideeën kon uitwisselen en bespreken en toegang kon krijgen tot buitenlandse kunst en contacten met buitenlanders kon onderhouden – zonder de ‘goedkeuring’ van het Westen, door en voor het Mondiale Zuiden.

De Asian Film Week stippelde de lijnen uit met een zeer divers programma. Uit de vertoning van het Thaise melodrama Santi-Vina (Thavi Na Bangchang, 1954) en het Libanese neorealistische drama Where to? (George Nasser, 1957) bleek dat in 1957 alles nog in ontwikkeling was. Santi-Vina, de eerste Thaise kleurenfilm, was geschreven en gecoproduceerd door een anticommunistische Amerikaanse oorlogsveteraan met CIA-connecties en won een prijs op het eerste, door de CIA gesubsidieerde, Asian Film Festival in Tokio in 1954. Where to? ging in 1957 in première in Cannes en bereikte het Europese filmfestivalcircuit, waar normaal nooit AAFF-films vertoond werden.

Dit beleid van tegenprogrammering gecombineerd met een coherenter politiek perspectief was veel zichtbaarder op het eerste AAFF in Tasjkent waar ook films uit Afrikaanse landen en Sovjet-Aziatische republieken vertoond werden. Maar aangezien de filmwereld in Afrika, met name in sub-Sahara Afrika, grotendeels in handen was van koloniale machten en er nauwelijks filmindustrieën waren, waren Afrikaanse films (op de Egyptische na) op het AAFF vooral documentair van aard, bijvoorbeeld Freedom for Ghana (Sean Graham, 1957) van de door de overheid gesubsidieerde Ghana (voorheen Gold Coast) Film Unit. De short bejubelt de onafhankelijkheid, maar presenteert die ook als een bestuurlijke handeling, een ordelijke, vreedzame overdracht, eerder grootmoedig toegestaan door de Britten dan zwaar bevochten door de Ghanezen. De beroemdste film in Tasjkent, Bachtiar Siagians Turang (1957), een tragisch liefdesverhaal ten tijde van de gewapende strijd tegen de Nederlandse kolonialisten, is veel confronterender. De film van de linkse Indonesische cineast en denker Siagian (1923-2002) besteedt als enige aandacht aan de revolutionaire activiteiten van de boeren in Noord-Sumatra, en wijst subtiel op het verdwijnen van de stem van minderheden in het natievormingsproces (zeker in de Nieuwe Orde-versie van generaal Soeharto na 1965). Turang is een van de beste voorbeelden van een Indonesische Third Cinema, een belangrijke herontdekking die je gezien moet hebben – net als de documentaire Bachtiar (Hafiz Rancajale, 2025), die in IFFR’s Cinema Regained-programma in première gaat.

Wat de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) was voor de Nederlanders was de East India Company voor de Britten. Net als andere films op het tweede AAFF in 1960 in Caïro zoals de biopic A Poet’s Fate (Boris Kimjagarov, 1959, USSR) en het historische liefdesverhaal Kais and Laila (Ahmed Dia El Din, 1960, Egypte), presenteert Veerapandiya Kattabomman (B.R. Panthulu, 1959, India) de vrijheidsstrijd in een kostuumdrama. De in het schitterende Gevacolor gedraaide film is een bewerking van het gelijknamige toneelstuk. Tamilsuperster Sivaji Ganesan won de prijs voor beste acteur voor zijn iconische vertolking van 18de-eeuwse Zuid-Indiase hoofdman.

Eigentijdser, maar nog steeds historisch is het al even epische Ballad of the Cart (Yamamoto Satsuo, 1959, Japan), een 50 jaar bestrijkend verhaal over de beproevingen van een boerengezin. Regisseur Yamamoto, een van de belangrijkste linkse filmmakers van zijn tijd, kwam niet alleen naar het derde AAFF in Jakarta voor de presentatie van zijn film, maar ook voor de delegatie uit Noord-Vietnam, wat uiteindelijk leidde tot Yamamoto’s documentaire Vietnam (1969, Japan). Vietnam was ook vertegenwoordigd met A Phu and his Wife (1961), een antifeodaal en antikoloniaal liefdesverhaal geregisseerd door documentairemaker Loc Mai. Waar de vrouwelijke hoofdpersoon in de film, My, aan het eind nog gered moet worden door A Phu, schetst Henry Barakats The Open Door (1963, Egypte) de opvallende ontwikkeling en politieke en seksuele bewustwording van een vrouw in het Nassertijdperk (1954-1967), wat de film niet alleen een nationalistische, maar ook een feministische klassieker maakt.

Nog militanter is Xie Jins beroemde The Red Detachment of Women (1961), volgens Srikanth Srinivasan “een mijlpaal in de Chinese revolutionaire cinema”, die net als andere films liet zien dat er in de jaren tussen Tasjkent en Jakarta een ontwikkeling – en een radicalisering – had plaatsgevonden. Ook Aleksandr Medvedkins vernietigende onderzoek naar de staat van het Afrikaanse continent, Law of Baseness (1962, USSR), is pure agitprop vergeleken met het meer bioscoopjournaalachtige Freedom for Ghana. Ondanks de nadruk op de vriendschap en het wederzijdse respect tussen Aziaten en Afrikanen, is Medvedkins kijk op andere culturen en landen even exotiserend als vergelijkbare AAFF-films, zoals Wang Jiayi’s uitbundige en romantische filmmusical Five Golden Flowers (1959), een voorbeeld van China’s unieke minderhedenfilms (shaoshu minzu dianying). Li Juns Serfs (1963), in Tibet gedraaid met Tibetaanse acteurs, is veel authentieker dan Wangs folkloristische kijk op het Bai-volk. Maar het verhaal over de manier waarop het Volksbevrijdingsleger de feodale ketenen van de Tibetanen breekt, was ook een propagandistische poging om de Chinese invasie van Tibet te legitimeren op het derde AAFF.

In hetzelfde jaar als waarin het eerste AAFF plaatsvond in Tasjkent werd in het bezette Tibet de gewapende verzetsbeweging Chushi Gangdruk opgericht. De wereldpremière in 2025 van de film hierover, een in India gemaakte Tibetaanse productie, is net op tijd voor het Bandung-jubileum. Het Engelstalige Four Rivers Six Ranges (Shenpenn Khymsar, 2024), een bewerking van de roman Flight at the Cuckoo’s Behest, is een antikoloniaal actie-epos par excellence, helemaal in de ‘geest van Bandung’. Vriend- en vijandstereotypen kunnen veranderen, maar de instelling blijft hetzelfde: weg met alle onderdrukkers!

Met speciale dank aan Yuki Aditya, Ahmed Refaat Bahgat, Olaf Möller, Nikolaus Perneczky, Elena Razlogova, Johannes Schönherr, Bunga Siagian en de enige echte Robert de Rek.

geschreven door Stefan Borsos

Een lijst met artikelen