Wonend tussen de uitbuiters en de uitbaters drinkt Marie op de Amsterdamse Wallen een gat in de dagen. Een kip tokt, een tekenaar tekent en ik drink, zegt ze zelf. Tekenen doet ze ook, maar door de drank en god-weet-wat komt er al een hele tijd niks goeds meer uit haar vingers. De dood van haar moeder, die ze in hallucinaties af en toe nog ziet, haar destructieve natuur, het speelt allemaal mee. Nadat ze een paar duizend euro steelt bij een van haar buren, escaleert de boel.
Guido van Driels tweede lange film na De wederopstanding van een klootzak bewijst zijn voorliefde voor de rauwe marge van het bestaan en zijn voortdurende fascinatie voor mensen die in volle vaart op de afgrond afstormen, maar nog net een draai aan het stuur weten te geven. Marie weet ook het noodlot af te wenden, maar de vraag is voor hoe lang.