Een schatkamer vol wonderen
IFFR-programmeur Olaf Möller verkent het IFFR 2024 Cinema Regained-programma.

De geschiedenis van de film is als een schatkamer. Ieder jaar duiken er films op – en soms zelfs hele oeuvres – waarover weinig tot geen informatie te vinden is. Elk van deze vondsten is als een vraag uit het verleden en schijnt een nieuw licht op wat we over film dachten te weten. Elke vondst opent een deur naar een mogelijk nieuwe filmcultuur, die we ons tot op dat moment niet konden voorstellen. Het zijn precies dit soort ontdekkingen en deze zinderende sfeer van onvermoede mogelijkheden waarvoor het IFFR-programma Cinema Regained in het leven is geroepen: om het publiek iets te laten zien van de verborgen parels die het veelzijdige verleden van de film rijk is.
Ons shorts-programma A Flight of Films bestaat uit werk van drie verschillende auteurs die elk op een eigen manier in de vergetelheid zijn geraakt. Het geval van Kai Oka is het meest opvallend. De Fin Oka, geboren in 1954 in West-Berlijn, groeide op in Montreal, Canada. Terwijl hij daar studeerde aan McGill University maakte hij zijn enige films en toonde ze enkel in het klaslokaal. Dat betekent dat Blue Green Summer (1974), Oblivion Way (1974) en Before and After Zeno (1978) op IFFR in wereldpremière gaan – en dat bijna vijftig jaar na dato! Hoewel Oka in de jaren 80 voor de National Film Board of Canada werkte, maakte hij nooit carrière als filmmaker. Het lijkt dan ook passend dat niet Oka, maar het lot ervoor heeft gezorgd dat zijn films eindelijk meer aandacht krijgen.
Toen filmfreak Juha Mattila op internet wat filmrollen kocht, deden die hem bij het bekijken denken aan het werk van Stan Brakhagen. En dus vroeg hij een vriend, filmmaker en journalist Eero Tammi, om ook een kijkje te nemen. Tammi nam vervolgens contact op met IFFR-favoriet Mika Taanila, die geïntrigeerd het stokje overnam. Hij wist Oka op te sporen in een klein Fins stadje op zo’n vier uur van de hoofdstad, hielp het National Audiovisual Archive (KAVI) met het digitaliseren van de films, en schreef erover in een essay over verloren avant-garde films voor een overzicht van Finse mediakunst. Dit alles overviel Oka nogal, aangezien hij überhaupt niet wist dat de films verdwenen waren! Dat is waarschijnlijk gebeurd tijdens een verhuizing, maar Oka dacht dat ze gewoon thuis lagen.
We hebben het vooral aan Peter Conheim te danken dat we (opnieuw) mogen kennismaken met de films van Franklin Miller. Conheims interesse werd gewekt tijdens de restauratie van Spring Night, Summer Night (1967) van Joseph L. Anderson, een film die niet alleen muziek van Miller bevat, maar ook samen met hem werd geschreven, geproduceerd en gemonteerd – de bekroning van zes jaar samenwerking tussen Anderson en Miller. Het blijft raadselachtig waarom er vrijwel geen informatie te vinden is over Franklin Miller, ondanks zijn behoorlijk indrukwekkende filmografie en de vele vertoningen op festivals en in musea. Documentary (1971), Stores (1973) en The Sum of Perfection (1977) maken onomwonden duidelijk dat de tijd rijp is om Millers werk (opnieuw) op het grote doek te vertonen.
Vaste IFFR-naam Roberto Taroni, ten slotte, was wel al die tijd in beeld, maar zijn recentere activiteiten als de helft van het collectief Flatform zijn daarbij zijn eerdere werk gaan overschaduwen. De staat van die films – gemaakt in de jaren 70 en 80, veelal met Luisa Cividin – was vanwege hun Super 8- en 16mm-formaat toch al zorgelijk. Dankzij een groots digitaliseringsproject is het uitgebreide corpus van het werk van Cividin en Taroni in experimentele film en filmperformance nu makkelijk toegankelijk.
Ook Murdering the Devil (Ester Krumbachová, 1970) en Naked Acts (Bridgett M. Davis, 1998) leken hun moment af te wachten in een donker hoekje van de filmgeschiedenis. Voor allebei geldt dat de film het enige regiewerk is van de respectievelijke filmmakers. En hoewel geen van beide films echt onbekend is, werden ze na hun moeizame eerste release relatief weinig vertoond en besproken. De timing had voor Krumbachová niet slechter kunnen zijn: midden in de vroege, traag verlopende fases van normalisatie na de Praagse Lente. Daarbij stonden de surrealistische inspiratie en het afwijkende feministische verzet van de film haaks op de toon van de nieuwe machthebbers. En wat Naked Acts betreft, vermoeden we dat de film eenvoudigweg niet spannend genoeg was voor de distributeurs: geen opvallende esthetiek of spectaculaire boodschap. Is het misschien het vrouwelijke perspectief op zaken als macht en seksualiteit in de film? We kunnen er alleen maar naar raden. Voor beide films geldt dat zij na hun restauratie hopelijk een nieuw publiek vinden dat openstaat voor hun ideeën.
We vragen ook je aandacht voor een ander programma rond een regisseur van wie het werk nu pas integraal op waarde wordt geschat: Katja Raganelli. In dit geval is het Stefan Drößler van het Filmmuseum München die haar werk sinds een paar jaar promoot. We hebben het geluk zijn meest recente restauraties van Raganelli’s werk te mogen tonen: twee opdrachten van de filmacademie en een vroege, middellange televisiefilm. De werken getuigen van een fantasie waarin verwijzingen naar de politiek en populaire cultuur ruim aanwezig zijn. De beelden van moorden en ontsnappingen passen – net als het geweldige, op het verhaal van James G. Ballard gebaseerde, Low-Flying Aircraft (Solveig Nordlund, 2002) – griezelig goed bij ons programma over Chileense ballingschapsfilms. Tegelijk is er een wat minder diepgaande link met een film die tijdens Cinema Regained wordt getoond: Tristan and Isolde – Director’s Cut (1981/2024). Veith von Fürstenberg, auteur van die film, maakte deel uit van de Münchener filmscene van de late jaren 60 die geestelijk verwant was aan die van enkele medestudenten van Raganelli, en die we ook terugzien in haar films Flucht (1970) en El Cigarron (1971).
Maar vrees niet, dit programma is niet alleen gewijd aan obscuur en onbekend werk! The Great White Tower (Yamamoto Satsuo, 1966) is een meesterwerk van de politieke film en in elk geval in Japan behoorlijk populair. Hetzelfde geldt in Hongarije voor Nobody’s Daughter (1976) van Ranódy László, een bewerking van de gelijknamige klassieker van Móricz Zsigmond uit 1941 – al zijn dit buiten de genoemde landen vooral nog onontdekte parels.
We willen deze editie van Cinema Regained opdragen aan de nagedachtenis van twee Michels die we in 2023 hebben verloren: Michel Ciment en Michel Demopoulos.
– Olaf Möller