Veiko Õunpuu’s tweede film na het veelgeprezen Autumn Ball is een parabel over het nieuwe roofdierkapitalisme in Oost-Europa met zijn genadeloze regels en spelers. In prachtige zwart-witbeelden geeft hij zijn sombere maar prikkelende visie, die door de zwarte humor (een beetje à la Roy Andersson) en nachtmerrieachtige metaforen toch ook heel vermakelijk is. Het uitgangspunt is een citaat uit Dantes La divina commedia: ‘Halverwege de reis van ons leven, bevond ik mij in een donker bos.’ Veertiger Tony, een redelijk welvarende middenkader-manager, begint na de begrafenis van zijn vader te twijfelen aan zijn manier van leven en moraal. Het bos om hem heen begint donker te worden... Op zijn reis door onbekend gebied naar een zuiverder geweten vinden bizarre gebeurtenissen plaats, en hij raakt zijn greep op de werkelijkheid kwijt. Als Tony een hond probeert te begraven die hij heeft overreden op de modderige binnenwegen van Estland, vindt hij afgehakte handen in het bos. Als hij daarvan aangifte wil doen, begint de politie een onderzoek naar hem. Hij is getuige van de ontrouw van zijn vrouw, ontslaat zijn werknemers en ontmoet een engelachtig Russisch meisje dat al snel ontvoerd wordt. Het lijkt erop dat hij alles verliest wat hem ooit houvast bood: zijn familie, zijn baan en ten slotte zichzelf.