Hoewel nauwelijks bekend buiten China, is dit poëtische meesterwerk een van de grote films van de Chinese cinema. De film, gebaseerd op een Taiwanese roman waarin Lin Haiyin haar jeugd beschrijft in de jaren twintig in Beijing, is een lofzang van regisseur Wu Yigong op een voorgoed verloren gegane wereld, op een China waarvan het verleden slechts toegankelijk is via neerslachtige, gefragmenteerde, verdoofde herinneringen. Het verhaal wordt verteld door de ogen van Yingzi, een 11-jarig meisje dat het huis deelt met een erudiete (en, zo wordt gesuggereerd, politiek progressieve) vader en moeder in een straatje in het oude Beijing. Haar grote naïeve ogen, onbevredigbare nieuwsgierigheid en onbevangen zelfverzekerde, bemoeizieke geestdrift betrekken haar, met soms onbedoeld rampzalige gevolgen, in drie opeenvolgende verhalen: het verhaal van een jonge krankzinnige vrouw en een wees die in de buurt wonen, een ontmoeting met een aardige dief die naast het huis een stukje grond bewoont en het hartzeer van de werkster van het gezin. De blik van Wu, via die van Yingzi, is nauwkeurig, beweeglijk en flexibel. Elegante ingetogenheid en klassieke verfijning zijn perfect uitgebalanceerd en subtiel gedoseerd. Door terug te grijpen op de smaakvolle emotionaliteit van zijn geestelijke voorloper, Spring in a Small Town van Fei Mu, legt Wu er de nadruk op dat kunst op verlossende wijze herstel en troost kan bewerkstelligen ten overstaan van onherstelbaar verlies. (SK)