Op een kaal en uitgedroogd eiland dat gegeseld wordt door de sterke wind en de brandende zon, staat een concentratiekamp. Het gezag wordt vertegenwoordigd door een bureaucratische kampcommandant, een priester, overijverige officieren en door de ‘uitvoerende organen’, jonge gevangenen die door middel van geweld en martelingen instrumenten van het gezag zijn geworden. De autoriteiten schijnen het eiland helemaal onder controle te hebben. Eindeloze, onnodige diensten, het plotseling doorzoeken van kazernes midden in de nacht, onophoudelijke ondervragingen over denkbeeldige voorvallen, alles is erop gericht de verstikkende sfeer van intimidatie in stand te houden. ‘Zelfs onze dromen staan onder censuur.’ De gevangene B. weigert de vernederende ‘verklaring van spijt’ te tekenen en kiest zo voor de dood. Zijn dood brengt het hele kamp in oproer. Na hem mishandeld te hebben, werpen de ‘uitvoerende organen’ hem in zee. Ze zijn er zeker van dat hij verdronken is en geven een overlijdensverklaring af. Hij wordt van de lijst van levenden geschrapt.
B. is echter niet dood en hij verbergt zich. Tijdens het feest ter ere van ‘de grote moeder’ (het symbool van het gezag) ontdekken de ‘organen’ B. Omdat hij formeel al dood is kan hij zonder problemen geëxecuteerd worden. De volgende morgen wordt B. door een gevangene gevonden, hij is in zee aan een paal vastgebonden. Met de kus die de gevangene B. geeft, wordt iets van zijn vastberadenheid aan het verzet overgebracht.