Oost-Sri Lanka, 1989. Kusums man is vermoord door extremisten. Ze werkt zich de blaren op haar handen in een steengroeve om haar acht kinderen en schoonmoeder te kunnen onderhouden. Dus als Kusum ’s avonds haar oudste dochter controleert op neten en haar schoonmoeder waarschuwt dat dat ongeluk brengt, haalt zij gelaten de schouders op. “Hoe zou het nog erger kunnen worden?” Toch is dat precies wat Burning Birds laat zien. Kusum zakt nog veel verder weg in de ellende, ‘geholpen’ door een patriarchale maatschappij waar weinig plek is voor mededogen. Kusum offert haar waardigheid op, tot er niets meer over is.
De filmmaker groeide op in een verpauperd gezin nadat zijn vader onverwacht stierf; zijn oom werd vermoord door soldaten. Zijn tweede speelfilm, na Flying Fish (IFFR 2011), is een aanklacht, eentje waarin hij de keiharde werkelijkheid expliciet in beeld brengt. Maar hij vangt Sri Lanka ook liefdevol, in prachtige aardetinten. Al zijn doorkijkjes, zijn aandacht voor landschap en lucht, benadrukken Kusums tragische gebrek aan bewegingsruimte.